Het gebouw

• 
• 

Gegevens

Categorie: Beschrijvingen

Gemaakt op zaterdag 14 maart 2009 21:25

Laatst bijgewerkt op zaterdag 14 maart 2009 22:13

Geschreven door Administrator

1946?
[0005] (blz. 38) Ir D.C. van Schaik schrijft in dit boek waarvan het uitgiftejaar (nog) niet zeker is omdat het in het boek zelf niet wordt genoemd:
"Onder Schaesberg ten oosten van Heerlen treft men het kasteel Schaesberg aan. Dit is eigenlijk nog slechts een ruïne, welke echter, doordat er nog vrij veel van de muren overeind staat, nog een duidelijken indruk geeft van den vroegeren omvang en bouwwijze van het kasteel. Er is ook nog een van de hoektorens aanwezig. Het gebouw bestond uit baksteen en had natuursteenen raamomlijstingen, banden in de muren en hoekranden. Men kan nog de oude grachten onderscheiden, al zijn deze ten deele volgegroeid, waarover een brug het kasteel met de thans nog geheel in gebruik zijnde kasteelhoeve verbindt. De oude toegangspoort uit het midden van de 17e eeuw is van Dorischen stijl en leidt naar een klein binnenpleintje, waar zich vroeger een mooie bogengalerij bevond. Men vindt in het gebouw nog de overblijfselen van een vroegere rijke versiering, beeldhouwwerk en een paar prachtige schoorsteenen. De hoeve is zelf ook weer door grachten omgeven en vormt met zijn drie vleugels en mooien hoektoren een typisch voorbeeld van een royale kasteelhoeve. Het geheele complex toont aan dat het eertijds een monumentale bezitting van gewicht was. Het is jammer, dat er geen pogingen zijn aangewend om dit sieraad van het Limburgsche landschap te behouden, toen in den loop der vorige eeuw het verval intrad. Het was in eigendom bij de familie van Schaesberg, die in Duitschland woont en na het optreden van de door de mijnexploitatie veroorzaakte verzakkingen het gebouw niet meer heeft hersteld.
Aan een dergelijk verval is het belangrijke kasteel van Hoensbroek in het Geleendal ontkomen, doordat dit door particulier initiatief geheel hersteld is. ..."

Voeg een reactie toe (0)

 

• 
• 

Gegevens

Categorie: Beschrijvingen

Gemaakt op vrijdag 27 februari 2009 13:06

Laatst bijgewerkt op zaterdag 28 februari 2009 03:24

Geschreven door Administrator

1950
[0001] (blz. 26 tm28) Jongen schrijft in 1950: 
"Jonker Johan was in 1552 gehuwd met Agnes van Eijnatten. Zij bracht mee ten huwelijk 1200 Rijnlandse goudguldens en na de dood van haar vader zou ze nog 1300 goudguldens erven. ...
Dit rijke huwelijk en de erfenis van de zijde van Strijthagen stelde jonker Johan in staat een nieuw kasteel, naar de eisen en de smaak van de tijd, te bouwen. De tijd, waarin bij de bouw van kastelen alles aan de verdediging ondergeschikt gemaakt werd, was voorbij. Thans was de eerste eis voor een kasteel een deftig en aangenaam verblijf te vormen, dat uitdrukking gaf aan de voornaamheid en de welstand van de bewoner. Zo verrees dan in Renaissance-stijl het impossant gebouw, waarvan thans nog slechts een troosteloze ruïne over is, maar dat destijds zijn gelijke niet had in de verre omtrek. Uiterlijk was het een stijlvol geheel, verlevendigd door afwisseling van natuur- en baksteen en versierd met een gebeeldhouwde fries op de hoogte van de daklijst. Het inwendige van het gebouw beantwoordde aan het uiterlijk: twaalf gebeeldhouwde schouwen getuigden van kunstzin en rijkdom.
Wie thans een bezoek aan de ruïne brengt, kan zich moeilijk voorstellen, dat deze plaats opgevuld met brokstukken van muren en gewelven, waartussen vlier, doornstruiken en allerlei planten groeien, eens het belangrijkste centrum der streek vormde, waar alles wat voornaam en invloedrijk was, samenkwam voor zakelijke en feestelijke gelegenheden. Wat niet van zelf is ingestort, is vernield. Amerikaanse soldaten hebben het laatste overblijfsel van waarde, 't hardstenen poortje, verbrijzeld. Zelfs de gevelsteen, met de wapens van Schaesberg-Eijnatten, die de bouwheer liet aanbrengen, zijn verdwenen."

Voeg een reactie toe (0)

 

• 
• 

Gegevens

Categorie: Beschrijvingen

Gemaakt op vrijdag 27 februari 2009 13:16

Laatst bijgewerkt op vrijdag 27 februari 2009 14:31

Geschreven door Administrator

1922
[0004] (blz. 278 tm 283) ) Klapheck schrijft in band 1 van deze uitgave in 1915:
"Der Reichtum an horizontalen Hausteinbändern und Backsteinlagen verlor sich schließlich bei der malerischen Neigung flandrischen Geistes in das Bizarre. der ältere Teil von Schloß Schaesberg bei Heerlen, also unweit der heutigen Grenze, und Herzogenrath, eine Anlage vom Jahre 1571, ist bis in den Giebel ganz und gar durchsetzt von Horizontalbändern (...). Ein Riesenzebra, das in der Landschaft steht. Der ältere Schloßteil von Johann von Schaesberg († 1579) und dessen Gattin Agnes von Eynatten († 1591), eine zweiflügelige Anlage mit Binnen- oder Außenturm, ein Typ, der hüben und drüben vorkommt, ist noch ein Übergangsbau. Sein Giebel war einst getreppt. Gotischer Maßwerk- und Bogenschmuck paart sich mit einem exakten Triglyphen- und Metopengesims.
Es galt, Ordnung und System in das phantastisch bunte Spiel der Horizontalbänder zu bringen. Bei den im Jahre 1595 vollendeten Rathaus von Venlo, der einst geldernschen Stadt, haben die beiden schlanken achteckigen Ecktürme der Hauptfront neben der Hausteineckverklammerung Horizontalbänder, die hier und da von Fensteröffnungen einfach unterbrochen werden (...). Bei der Fassade aber entsprechen die Horizontalbänder genau den horizontalen Fensterbalken. Die breit verkröpten Profile und eine Pilasterstellung geben den einzelnen Stockwerken geregelte Verhältnisse. ...
Bei den späteren Bauten ist das Verhältnis von Fensteröffnung und Horizontalbändern genau bestimmt. Johann Friedrich von schaesberg hat um das Jahr 1650 die Burg seines Großvaters ausbauen lassen. Der neue Eckturm entstand (...). Der offene Hof ward zugebaut. der räumlichen Verhältnisse und des lichtes wegen mit niedrigeren Flügelbauten. Der neue Turm hat, seinem abweisenden Charakter entsprechend, auf eine Horizontalgliederung ganz verzichtet, ebenso der neue anstoßende flügelbau (...). Nur ein breites, helles, horizontales Kaffgesims schließt das Sockel ab. Und die Kanten zeigen Hausteineckverklammerung. Aber der neue Vorderflügel mußte der alten reichen Giebelfront Rechnung tragen und gliederte seine Front mit Hausteinbändern. Aber diese werden bestimmt durch die Fensteröffnungen und laufen wie bei dem Torhaus der Burtscheider Abtei in die Querbalken der Fenster uber.
Nach dem Hof zu öffnet der Ausbau von Schaesberg im Untergeschoß sich in offene Arkaden und bildet ein Schloßhofidyll von märchenhafter Schönheit, wenn auch die Dächer eingestürzt (...), das Hofportal aus seinen Angeln gefallen (...), wenn auch das Mauerwerk immer mehr unter der Gewalt der stürme nachgibt (...), der Schutt am Boden mehr und mehr sich anhäuft und das Unkraut umherwuchert.
Die Tage des schönen Schloßbaues sind leider gezählt. Jahrzehntelang unbewohnt, hat es Mangel an Pflege dem vorzeitigen Verfall preisgegeben. Die neueste Zeit, die unter den fundamenten nach Kohle gräbt, wird den Bau mit ihren Erderschütterungen bald den Todesstoß versetzen. Schade um den überaus schönen Hof!
...
Bei dem Schloßhof zu Schaesberg sind die Fenster abhängig von dem Arkadenrund, und die Horizontalbänder von der Fensterform. Und diese von den baulichen Verhältnissen (...). Nur in den Bogenzwickeln findet man einen Kartuschenschmuck. Die dunkle Backsteinfläche erschien hier zu groß und verlangte halt nach einem hellen Tonfleck innerer Belebung. Einen ähnlichen Schmuck zwischen dem trennenden Backsteinband zweier Stockwerke und eine verwandte Aufteilung der Fassade und der Fenster mit horizontalen Hausteinbändern hat das Haus Blanke in Heinsberg (...).
...
Den hohen Schloßturm zu Schaesberg durch die entsprechend schweren Gewichtsmassen der breit gelagerten niedrigeren Flügelbauten. Die konzentrierte Anlage des Herrenhauses mit dem herausragenden Turm durch die breite Anlage des Vorhofes mit seinen drei kleineren Turmhauben (...)."

Voeg een reactie toe (0)

 

• 
• 

Gegevens

Categorie: Beschrijvingen

Gemaakt op vrijdag 06 februari 2009 23:06

Laatst bijgewerkt op vrijdag 27 februari 2009 14:32

Geschreven door Administrator

1922
[0003] (blz. 48 tm 62) ) Klapheck schrijft in dit boek dat uitgegeven werd in 1922, maar waarvan het manuscript, volgens de inleiding, sinds 1915 niet veranderd is:

"Das alte Herrenhaus zu Schaesberg bei Heerlen vom Jahre 1571, ein Bau des Johann von Schaesberg (+ 1579) und seiner Gattin Agnes von Eynatten (+ 1591)(...), besteht, (...), aus zwei rechtwinklig zueinander gelagerten Flügeln, in ihrer Binnenecke ein Treppentürmchen fassend, das mit drei Seiten eines Sechsecks in den Hof vorragt (...). An einer Außenecke eines der Flügel wächst ein Turm auf, heute auf quadratischer, früher vielleicht auf runder Grundfläche. Der reiche Wechsel von Backsteinlagen und horizontalen Hausteinbänder, die die Anlage nicht allein malerisch beleben, sondern ihr auch den glücklichen Maßstab des Monumentalen geben, macht den Bau besonders interessant. In der exakten technischen Ausführung liegt ein eigener Reiz des Herrenhauses (...).
Die Giebel ganz einfach getreppt. Ein klar gezeichneter Metopen- und Triglyphenfries am Hauptgesims löst den gotischen Maßwerk- und Bogenschmuck ab, der noch die unteren Stockwerke ziert. Sonst weiter kein Schmuck, der nicht aus dem Material und der Farbe von selbst sich gebildet. Der farbige Gegensatz von Back- und Haustein muß den malerischen Reichtum von Licht- und Schattenwirkung der Hausteinbauten ersetzen. Neben den horizontalen Hausteinbändern alte, schmale Hausteinfensterrahmen mit Blenden für die Schlagläden. Diese sind indessen bei dem seit Jahrzehnten unbewohnten und verwarlosten Hause längst aus den Angeln gefallen. Die Eckverklammerung ist von schöner Wirkung. Und interessant die Anlage der Aborte (...). Kein über der Gräfte schwebendes "Schwalbennest". An den beiden Außenfronten schmale Halbtürme, unten auf niedrigem, rechteckigem Sockel aufsteigend und oben unter der Haube mit einem reichen gotischen Bogenfries geschmückt. Im vorderen Giebel ist oben das Wappen des Bauherrn Johann von Schaesberg und seiner Gattin Agnes, der Tochter von Johann von Eynatten und Agnes von Peerbaum-Caldenborn, eingemeißelt. Und im Hof des Schlosses liest man in einer Kartusche die Jahresahl 1571.
...
... Johann Friedrich von Schaesberg, Johanns Erbsohn, ließ im Jahre 1650 die stattliche neue Vorburg aufführen (...).
Die imponierende Vorburg ist ganz regelmäßig angelegt, nur der eine Seitenflügel etwas breiter (...). Hier war der Stall. An den Ecken der Eingangsfassaden steigen quadratische Wehrtürme empor, die ihre barock bewegten, schönen Hauben über das Dach hinausrücken. Und in der Mitte, wo die Brücke über den breiten, heute versiegten Graben durch das Portal in den Hof der Vorburg will (...), ragt das quadratische Torhaus auf, ebenfalls mit einer barocken Haube bekrönt. Eine Maurer schließt an der gegenüberliegenden Seite den Hof, von zwei Durchgängen unterbrochen (...). Durch den einen führt die Brücke zu Garteninsel, durch den anderen zur Insel des Herrenhauses.
Die breit gelagerte Schaesberger Vorburg mit der interessanten Umrißlinie ihrer Turmhauben, ein Bild von feudalem wurf, verlangte natürlich nach einem Gegengewicht. Das Herrenhaus erfuhr einen Umbau. Als Ausgleich für den Reichtum der verschiedenen niedrigen Turmhauben an der Unterburg führte man den neuen hohen, quadratischen Eckturm auf (...). Die Analogie mit Raesfeld ist nicht uninteressant. Nach der Vorburg zu schloß man den Hof mit neuen Flügelbauten (...). Aber wie Alexander von Velen auf Raesfeld, so war auch Johann Friedrich von Schaesberg bei den beschränkten Hofverhältnissen gezwungen, niedrigere Bauten aufzuführen, nur zweistöckig. Der Treppenturm mit seiner Haube ragt über sie hinaus. der Dachfirst der neuen Anlage führt das Auge, das über den Treppengiebel neben der Einfahrt hinuntergleitet, von dem Metopen- und Triglyphenfries (...) zu dem Dachansatz des alten Querflügels, dann hinauf zur Haube des Eckturms. Der Ausbau hat eine außerordentlich vorteilhaft in sich gescjossene Komposition geschaffen. Die Umriß- und Verbindungslinien Fließen ineinander. Der Ausbau wirkt noch einheitlicher als der auf Raesfeld. Aber beide Häuser wollten dasselbe. Auch auf Schaesberg öffnen sich die neuen Flügel nach innen in Arkaden (...) und haben vor den alten Bau in dem malerischen Reiz der schmalen Hausteinrahmen, des Hauptgesimses und des Kartuschenschmucks, wie in dem elastischen Rund der Bogenstellungen (...) ein reizvolles Hofidyll gezaubert. Der spätere Anbau ist hier übrigens deutlich zu erkennen. Die neuen Gesimse und Profile und die horizontalen Hausteinbänder führen nicht in den alten Bau über. Sie laufen sich tot (...). Aber auch von außen wird man, genauer zusehend, die Arbeit des jüngeren Baumeisters herauslesen können. Er hatte zwischen der durch Horizontalbänder reich gegliederten Giebelfront und dem schmucklosen Eckturm zu vermitteln. Der niedrigere Torbau neben dem Giebel setzt die horizontale Hausteinbandgliederung fort, aber bescheidener (...). Der anstoßende Flügel zum Turm verzichtet darauf (...). Auch hier wieder der nicht ungeschickte Übergang.
Der Ausbau ist aber auch ein interessantes Beispiel für die Wandlung vlämischen Geistes von dem rein malerisch-willkürlichen zum organisch-tektonischen des Bau- und Flächenschmucks der Bausteinarchitektur. Der Fassaden des alten Hauses Schaesberg sind, wie Hermann van Waghemakers alte Fleischhalle zu Antwerpen, das Rathaus zu Venlo und die unter vlämischem Einfluß stehenden jülischen Kirchentürme zu Erkelenz, Bracheln usw. und der Treppenturm der Binsfelderburg im Kreise Düren , von horizontalen Backstein- und Hausteinlagen durchsetzt, lediglich aus Freude an malerischer Wirkung und am farbigen Gegensatz. Diese Neigung hat auf Schaesberg vielleicht die phantastischste Form gewonnen. Auf die Horizontalbalken der Fensterrahmen ist gar keine Rücksicht genommen worden. Und wenn auf diese Weise neue Farbenflecke in der Backsteinfläche entstanden, so war das dem malerischen Sinn der Meister des 15. und 16. Jahrhunderts eben recht.
Das folgende jahrhundert bringt Ordnung und System in die horizontalen Hausteinbänder. Das Sockelgeschoß des Ausbaus der Oberburg zu Schaesberg verzichtet auf jede Binnengliederung und gewinnt dadurch einen monumentaleren Charakter (...). In den beiden oberen Geschossen laufen von nun ab die Horizontalbänder in die Querbalken der Fenster über. Die früheren Zwischenglieder fallen aus. Es entsteht ein fester Verband, die klassische Form des vlämischen Backsteinbaus mit ihrem "gebundenen System". Willkür und Zufall bleiben von jetzt ab ausgeschlossen.
Der farbenwechsel ist von der sinnvollen Zweckform abhängig geworden. Haustein wird nur noch zur Einrahmung von Fenstern, Portalen und Wänden verwandt und als Verbindung der Querbalken der Fenster. Ist die Backsteinfläche zu groß, so bringt man als Farbfleck wohl einen diskreten Hausteinschmuck noch an. So im Hof des Herrenhauses zu Schaesberg eine Kartusche über den Zwickeln der Arkaden (...).  Das Verhältnis der Fensterachsen zueinander ist von nun ab auch streng festgelegt (...).
Der Baukörper zwischen den beiden Giebeln vom alten Haus Schaesberg ruht im Kellergeschoß auf schweren Kreuzgewölben. Die übrigen Flügelbauten auf schmalen Tonnen (...).
Die Vorburg von Schaesberg ist noch leidlich gut erhalten. Das Herrenhaus aber eine Ruine, die, wenn keine rettende Hand in zwölfter Stunde noch dem Bau eine Stütze schafft, bald ganz in sich zusammensinkt (...). Die Brücke ist eingestürzt. Schwankende Balken führen über den Graben. Die schwer beschlagene Tür des Portals, deren Angelhaken sich aus dem verwitterten Steinrahmen gelöst haben, hat ihren festen Halt verloren und ist umgesunken (...). Im Hof wächst der Schutt. Im Inneren des Hauses sind die Böden zerfallen. Das Dach hat der Sturm nach und nach abgetragen. Geborstene Balken ragen in den Raum hinein, den kahle, freistehende Wände umgeben. Eine tolle Sturmnacht nu, und der Giebel stürzt und begräbt die reste des Dachstuhls unter seinen Trümmern.
Schaesberg ist viele Jahrzehnte unbewohnt gewesen. Schloß Krickenbeck bei Kaldenkirchen und das Kloster Tannheim im Allgäu sind im 19. Jahrhundert die Wohnzentren der Grafen von Schaesberg geworden, die sich seitdem auch Schaesberg-Tannheim nennen. Auch die benachbarten limburgischen Edelsitze, Hoensbroeck, Terworm, Streithagen u. a. wurden von ihren deutschen Besitzern aufgegeben. Teils mögen politische Erwägungen die Beweggründe gewesen sein. /in den letzten Jahren kam die Umgestaltung des Landschaftsbildes dazu. In das schloßreiche Land um Heerlen hat die Industrie ihre Bohrtürme gestellt. Bald sah man an ihrer Stelle Fördertürme. Bergwerke und Arbeiterkolonien entstanden, denn unter den alten Schlössern lagert Kohle. Der Bergbau nimmt ihnen das Wasser der Gráfte und rüttelt an ihren Grundmauern. Risse ziehen sich durch den Bau, die steinlagen verrutschen (...). Am Horizont fauchen die hohen Schlote ihre Rauchgarben in das Land hinaus..."

Voeg een reactie toe (0)